Evolutietheorie en organisatiestrategie

Het belang van evolutionaire processen voor de strategieontwikkeling

seperator line seperator line

Bijlage 4: Kelly’s personal construct theory

In 1955 verscheen Kelly’s [1] The psychology of personal constructs. [2] Dit bestaat uit twee delen. In het eerste deel, A theory of personality, beschrijft hij een theoretische basis voor de aanpak van psychotherapie. Hij kwam tot het opstellen van zijn theorie op basis van zijn constatering in de praktijk dat mensen die genoodzaakt waren zichzelf te veranderen niet geholpen werden door de toen geldende psychologische inzichten en aanpak, met name: het behaviourisme en de op Freuds inzichten gebaseerde aanpak voor psychoanalyse.

Constructive alternativism

De filosofische basis voor Kelly’s personal construct theory (PCT) is wat hij noemt constructive alternativism. Hieraan liggen twee noties ten grondslag. ten eerste dat de mens beter kan worden begrepen als hij beschouwd wordt in het perspectief van eeuwen dan in ‘the flicker of passing moments’ (3). Ten tweede, dat ieder mens op eigen wijze een beeld opbouwt van de stroom van gebeurtenissen die hij ervaart. Binnen dit kader beschouwt Kelly de mens-als-wetenschapper, man-the-scientist: ‘Might not the individual man, each in his own personal way, assume more the statue of a scientist, ever seeking to predict and control the courses of events with which he is involved? Would he not have his theories, test his hypotheses, and weigh his experimental evidence? And, if so, might not the differences between the personal viewpoints of different men correspond to the differences between the theoretical points of view of different scientists?’ (4-5).

De filosofische positie die Kelly kiest, is dat al onze interpretaties van de wereld om ons heen onderwerp van aanpassing of vervanging kunnen zijn, en dat we daar een actieve rol in kunnen vervullen: ‘We take the stand that there are always some alternative constructions available to choose among in dealing with the world. No one needs to paint himself into a corner; no one needs to be completely hemmed in by circumstances; no one needs to be the victim of his biography. We call this philosphical position constructive alternativism.’ (11).

Constructs

Kelly noemt het proces van opstellen van theorieën en hypothesen dat door dat zijn man-the-scientist uitvoert construing en de resultaten van dit proces constructs. Het gegeven dat de werkelijkheid complex is, gecombineerd met het gegeven dat mensen deze complexiteit slechts deels kunnen bevatten en er pragmatisch mee omgaan, impliceert dat de constructs die mensen maken van die werkelijkheid beperkt zijn. Dit heeft gevolgen voor de constructs: ze hebben een focus of convenience, gerelateerd aan de situatie waarop ze betrekking hebben, en ze hebben een range of convenience, een gebied waarbinnen ze voldoen: ‘No one has yet proved himself wise enough to propound a universal system of constructs. (…) For the time being we shall have to contend ourselves with a series of miniature systems, each with its own realm or limited range of convenience.’ (8). Kelly waarschuwt voor de verleiding de range of convenience te vergroten: ‘(…) it does cause trouble when one fails to recognize that what is reasonably true within a limited range is not necessarily quite so true outside this range.’ (8). Hij waarschuwt ook voor van het beschrijven van gebeurtenissen als onderdeel van een specifiek systeem: ‘The same event can often be viewed in the light of two or more systems. Yet, the events do not belong to any system.’ (9).

Kenmerken van constructs

Constructs zijn bipolair, dichotomisch van karakter. Kelly geeft het voorbeeld van zwart en wit. Het is voor de hand liggend, in lijn met de conventionele logica, om zwart en wit als verschillende concepten te zien, en niet-zwart en niet-wit te beschouwen als de tegenovergestelden daarvan. Een dergelijk conceptbegrip is unipolair. Kelly heeft gekozen voor een bipolair karakter van constructs, wat impliceert dat een construct altijd omschreven wordt in termen van tegenstellingen (zwart vs. wit). Kelly onderbouwt zijn keuze door te verwijzen naar onderzoek van Lyle (75) en door parallellen te geven uit andere wetenschappen, zoals de dichotomie positief vs. negatief in de elektriciteitsleer en de dichotomie dominant vs. recessief in de erfelijkheidsleer (77). In het verlengde van het dichotomische karakter van constructs ligt de constatering dat drie ‘dingen’ de minimum context voor een construct vormen, omdat er twee nodig zijn om de gelijkheid, de ene kant van de dichotomie, uit te drukken en een derde voor het verschil: ‘To say that Mary and Alice are ‘gentle’ and not imply that somewhere in te world is someone who is ‘not gentle’ is illogical. More than that, it is unpsychological.’ (79). [3]

Constructs zijn niet verbaal. ‘It is not possible for one to express the whole of one’s construction system.’ (77). Constructs moeten niet worden verward met de verbale labels die eraan worden toegekend. PCT benadrukt dat er niet alleen cognitieve constructs zijn, maar ook, bijvoorbeeld fysiologische, emotionele en gedragsmatige. Dit impliceert dat PCT geen (of niet een uitsluitend) cognitieve theorie is.

Constructs zijn abstracties. Door eigenschappen toe te kennen aan gebeurtenissen kunnen deze worden ingedeeld in homogene groepen. Abstraheren is het onderscheiden van die eigenschappen: ‘(…) we look at the undifferentiated stream of circumstances flowing past us, and we try to find something about it that repeats itself. Once we have abstracted that property, we have a basis for slicing off chuncks of time and reality and holding them up for inspection one at a time. (…) Thus the first step in prediction is to get hold of a fistful of something to predict.’ (84).

Personal construct theory

De PCT is samengevat in een fundamenteel postulaat en elf daaraan gekoppelde gevolgtrekkingen.

Fundamenteel postulaat

De processen van een persoon worden psychologisch gekanaliseerd door de wijze waarop deze gebeurtenissen anticipeert.

Kelly omschrijft nauwkeurig de begrippen die in dit postulaat worden gebruikt. Essentiële onderdelen daaruit zijn:

  • De persoon wordt niet gezien als een object dat ten gevolge van een proces tijdelijk ‘in beweging’ is, maar de persoon zelf is een vorm van beweging. Kelly wijst de vergroting van de range of convenience van het construct ‘energie’ van de natuurkunde naar de psychologie af: ‘(…) the whole controversy as to what prods an inert organism into action becomes a dead issue. Instead, the organism is delivered fresh into the psychological world alive and struggling.’ (26).
  • Met psychologisch wordt aangeduid dat processen worden geconceptualiseerd, gebruikmakend van de inzichten van de psychologie, niet dat de processen zelf psychologisch zijn: ‘A person’s processes are what they are; and psychology physiology or what have you, are simply systems concocted for trying to anticipate them.’ (33).
  • Anticiperen staat centraal omdat het draait om de kwaliteit van de voorspelling, om de representatie van de toekomstige realiteit, ‘It is the future which tantalizes man, not the past.’ (34)

Gevolgtrekkingen

Kelly verbindt aan het postulaat elf gevolgtrekkingen:

  • Constructie (construction corollary): een persoon anticipeert op gebeurtenissen door ze te construeren. Construeren heeft hier de betekenis van interpreteren (35).
  • Individualiteit (individuality corollary): personen verschillen in hun constructie van gebeurtenissen. Dit impliceert dat verschillende personen gebeurtenissen verschillend interpreteren.
  • Organisatie (organization corollary): iedere persoon ontwikkelt, ten behoeve van het anticiperen van gebeurtenissen, een eigen systeem van ordening in de relatie tussen constructs. In de hiërarchie zijn constructs hoger in de hiërarchie in toenemende mate abstract.
  • Dichotomie (dichotomy corollary): het constructiesysteem van een persoon bestaat uit een eindig aantal dichotomische constructs.
  • Keuze (choice corollary): een persoon kiest dat alternatief in een dichotoom construct waarvan hij de grootste mogelijkheden voor uitbreiding en duidelijkheid van zijn systeem anticipeert.
  • Bereik (range corollary): een construct is bruikbaar voor het anticiperen op een beperkt bereik aan gebeurtenissen.
  • Ervaring (experience corollary): het constructiesysteem van een persoon wijzigt door de opeenvolging van constructies van gebeurtenissen.
  • Aanpassing (modulation corollary): de aanpasbaarheid van het constructiesysteem van een persoon wordt beperkt door de aanpasbaarheid van de constructs in wiens ranges of convenience de variatie ligt. Het door Kelly gebruikte begrip permeability is hier vertaald met aanpasbaarheid: Kelly duidt op de mate waarin een bestaande construct (de interpretatie van) nieuwe gebeurtenissen kan omvatten.
  • Fragmentatie (fragmentation corollary): een persoon kan achtereenvolgens een verscheidenheid aan constructiesubsystemen gebruiken die inhoudelijk onverenigbaar zijn. [4]
  • Gelijkheid (commonality corollary): als een persoon een construct gebruikt dat overeenkomt met dat van een andere persoon, dan komen de psychologische processen van die personen overeen. De praktische betekenis van deze gevolgtrekking is, dat als mensen gebeurtenissen op dezelfde manier interpreteren, ze zich op vergelijkbare wijze ten opzichte van elkaar gedragen.
  • Sociaal (sociality corollary): als een persoon de constructieprocessen van een andere persoon construeert, kan deze een rol spelen in een sociaal proces met die andere persoon.

De relevantie van Kelly’s personal construct theory

PCT is op vier punten van belang voor het onderzoek naar het belang van evolutionaire processen voor de strategieontwikkeling.

Focus en range of convenience

Dat elke theorie (elk systeem, elk model) zijn eigen focus en range of convenience heeft, is een in het dagelijks leven zeer herkenbare constatering. In het kader van dit onderzoek verklaart het mede, ook als het los wordt gezien van de rest van PCT, het naast elkaar voorkomen van de verschillende benaderingen van het onderwerp strategie. De verschillende scholen bijvoorbeeld, hebben duidelijk een bepaald focus en hebben betrekking op een bepaald aspect, of bepaalde (categorieën van) situaties.

Er kan een parallel worden getrokken met het door Weick genoemde postulaat van Thorngate, dat stelt dat het voor een theorie van sociaal gedrag onmogelijk is om tegelijkertijd algemeen, accuraat en eenvoudig te zijn. Weick verbeeldt dit door deze kenmerken bij de cijfers 4, 8 en 12 van een klok te schrijven; kiezen voor twee kenmerken, bijvoorbeeld ‘algemeen’ op 12 uur en ‘accuraat’ op 4 uur, geeft hij aan door de wijzer van de klok daartussen te plaatsen, op 2 uur dus. De wijzer wijst dan uitdrukkelijk weg van ‘eenvoudig’ dat op 8 uur staat. (Weick 1979: 35-36). Ook hier is een parallel te trekken naar de verschillende strategiescholen. Zo geeft de ontwerpschool algemene en eenvoudige uitkomsten, ‘een expliciet geformuleerde, eenvoudige strategie’, maar is niet erg accuraat: gedetailleerde plannen en budgetten ontbreken. De planningsschool lost dit op, maar ten koste van de eenvoud, ‘gedetailleerd en daardoor complex en formeel’. Als Thorgate’s, postulaat opgaat voor strategieën, dan is de afruil tussen eenvoud en accuratesse onvermijdelijk.

Constructs als hulpmiddel bij strategieontwikkeling

Eden & Ackermann (1998) maken gebruik van constructs in het proces van strategieontwikkeling. Daarbij zijn bepaalde kenmerken die Kelly aan constructs toeschrijft van wezenlijk belang, met name het dichotomische karakter ervan. Op individueel gebruiken ze de techniek van cognitive mapping (ib. p. 94-97), op groepsniveau gebruiken ze een methode die ze oval mapping technique noemen, naar de ovale kaarten waarop de verbale representatie van de constructs worden genoteerd, om strategy maps op groepsniveau in kaart te brengen. Het resultaat van cognitive mapping en de oval mapping technique zijn cognitieve kaarten die oorzaak-gevolg-relaties representeren.

De visie op leren en het evolutionaire karakter van constructiesystemen

Kelly beschreef PCT in een periode dat leren werd vereenzelvigd met stimulus-response-leren. Omdat in PCT begrippen als ‘stimulus’, ‘response’ en ‘motivatie’ geen rol spelen, sloot hij dan ook niet uit dat PCT zou leiden tot ‘the abandonment of the concept of ‘learning’, at least in its present form.’ (26), wat hij later toelicht met zijn stelling dat: ‘(…) learning is not a special class of psychological process; it is synonymous with any and all psychological processes. It is not something that happens to a person on occaision; it is what makes him a person in the first place.’ (53). Kelly beschrijft dit leren als de (re)constructie van het systeem van constructs als een ervaringscyclus (cycle of experience) van vijf stappen, anticipatie, investering, ervaring, (dis)confirmatie, en revisie (1966a: 18) . Hoewel Kelly niet verwijst naar evolutionaire processen vertoont de cyclus een zekere mate van overeenkomst met het variatie-selectie-retentie-model.

Sense-making makes sense

Een belangrijk aspect van PCT is sense-making. Voor PCT speelt dat op twee niveau’s: interpersoonlijk voor de individuele mens, en intrapersoonlijk waar het de relatie tussen cliënt en psychotherapeut betreft. ‘Thus to make sense out of concrete events we thread them through with constructs, and to make sense out of the constructs we must point them at events. Here, we have a full cycle of sense-making (…)’ (85). Het gewicht dat door Eden & Ackermann (1998) en Weick (1979, 1995), twee belangrijke bronnen in het onderzoek, aan sense-making wordt toegekend, wordt door de inzichten van Kelly ondersteund.


seperator line

voetnoten bij bijlage 4:
[1] George Alexander Kelly werd geboren in 1905, in Kansas. In 1926 behaalde hij zijn bachelors in wis- en natuurkunde, en daarna zijn Ph.D. in psychologie. In 1931 startte hij zijn werkzaamheden als klinisch psycholoog op het platteland van Kansas. In 1945 werd hij benoemd tot professor klinische psychologie aan de Ohio State University, en hij bleef daar tot 1965. Van 1965 tot aan zijn dood in 1967 bekleedde hij de Distinguished Professorial Chair in theoretische psychologie van Brandeis University.
[2] De verwijzingen in deze bijlage die bestaan uit uitsluitend een nummer verwijzen naar Kelly (1955).
[3] Er is een verband tussen Campbell en Kelly: Campbell (1970: 67-71) komt in zijn methodologische analyse op antropologisch gebied tot dezelfde conclusie, door Marshall Segall samengevat als ‘Now, any comparison between only two societies is inherently uninterpretable!’ (bron: http://www.fit.edu/CampusLife/clubs-org/iaccp/CCPB/V30.2_1996/Campbell.html,6 februari 2002).
[4] Vergelijk Weick: ‘Confusion as an indicator of validity is a crucial naunce (…) there is not an underlying “reality” waiting to be discovered. Rather, organizations are viewed as the inventions of people, inventions superimposed on flows of experience (…)’ (1979: 11-12).


seperator line seperator line

Wil Leeuwis, doctoraalscriptie bedrijfskunde, juni 2002